Publicitade D▼
antecipando
antecipar (v.)
anticiperen, uitzien naar, anticiperen op, vooruitlopen op, vooruitlopen, vooruitzien, vooruitplannen, reikhalzend uitzien naar, toeleven naar, zich spitsen op, zich verheugen op, voorpret beleven aan, tegemoet zien
antecipar ()
antecipar () (Portugal)
Publicidade ▼
Ver também
antecipar (v.)
antecipar
↘ imprevisto, inesperado, inevitável, não previsto, preditivo, previsível, profético
antecipando (prép.)
en attendant <qqch> (fr)[Classe]
antecipar [Portugal]
prévoir (fr)[Classe]
antecipar (v.)
encarar; imaginar[Classe]
prévoir (fr)[Classe]
antecipar (v.)
s'impatienter (fr)[Classe]
se réjouir (fr)[Classe]
Publicidade ▼