Publicitade E▼
assistir (v.)
bekijken, assisteren, meewerken, bijstaan, verlossen, waken over, in de gaten houden, in het oog houden, nakijken, nazien, oppassen, kijken naar, bewaken, wachtlopen, een oogje houden op, ingaan op nader, gadeslaan, gerug(ge)steund, geruggensteund, geruggesteund, gerugsteund, ruggensteunen, ruggesteunen, rugsteunen, helpen, bedienen, hoeden, passen, toezien, waken, zorgen, erbarmen, omkijken, ontfermen, besteden aan aandacht, meehelpen, vooruithelpen, gerieven, pousseren, hulp verlenen, van dienst zijn
assistir (v.) (Portugal)
assistir a (v.)
assistir a (v.) (Brasil)
Publicidade ▼
Ver também
assistir (v.)
↘ acolhimento, ajuda, assistência, benfeitor, doador, obstetra, parteira, parteiro, socorro
assistir (v.)
ajudar[ClasseParExt.]
aider qqn en le secondant (fr)[Classe]
assistir (v.)
assistir (v.)
protéger (fr)[Classe]
supervisar; cuidar de; vigiar[Classe]
ce qui est dû (fr)[DomaineCollocation]
ce qui est possédé (fr)[DomaineCollocation]
assistir (v.)
assistir (v.)
assistir (v.) [Brasil]
cuidar, tutelar, zelar[Hyper.]
assintência, cuidado[Dérivé]
assistir (v.)
assistir (v.)
ajudar[ClasseHyper.]
assistir (v.) [Portugal]
observar, ver[Hyper.]
espectador, espetador[Dérivé]
Publicidade ▼