Publicitade D▼
borrar (v.)
aanmodderen, aanrommelen, er een potje van maken, klungelen, prutsen, rommelen, rotzooien, knoeien, verprutsen, vergallen, verknoeien, bederven, klunzen, schutteren, stuntelen, verbrodden, afgaan, blameren, mispeuteren, verbroddelen, verbruien, verhaspelen, verknallen, verknollen, versjteren, verstieren, verpesten, verzieken, opzetten, opschudden
borrar (v.) (Portugal)
borrar (v.) (comum)
besterven van angst, hem knijpen, schrik hebben, zich te pletter schrikken
borrar (v.) (Brasil;Portugal)
Publicidade ▼
Ver também
borra (n.)
↘ untar
borrar (v.) [comum]
avoir peur (fr)[ClasseHyper.]
borrar (v.)
borrar (v.) [Portugal]
spill; mess; make a mess (en)[Classe]
change surface (en)[Hyper.]
mancha, nódoa[GenV+comp]
maculation, spotting, staining (en) - bolinha, mancha, partícula, pinta, poá - bolha, gota, pingo[Dérivé]
manchar[Domaine]
borrar (v.) [Brasil , Portugal]
contaminar, macular, manchar, sujar[Hyper.]
mancha, nódoa[Dérivé]
borra [Portugal]
borra (n.)
resíduo[Hyper.]
borra (n.)
résidu d'origine végétale (fr)[Classe]
sumo[Classe]
borra (n.)
precipitado[Hyper.]
borra (n.)
fragmento, pedaço[Hyper.]
borra (n.)
resina[Classe]
borra; sedimento; argamassa; reboco[ClasseHyper.]
verniz[Classe]
mortar (en)[Classe]
dorure (fr)[termes liés]
gesso[Hyper.]
argamassar, rebocar[Dérivé]
Publicidade ▼