Publicitade R▼
trépasser (v.) (littéraire;vieux)
de pijp uitgaan, het loodje leggen, expireren, inslapen, insluimeren, kapotgaan, peigeren, teloorgaan, tenietgaan, versmachten, omkomen, overlijden, heengaan, verscheiden, ontslapen, uitsterven, creperen, kreperen, verrekken, het tijdelijke met het eeuwige verwisselen, om het leven komen
Publicidade ▼
Ver também
trépasser (v. intr.)
↘ cas désespéré, disparition, moribond, mortel, mourant ↗ défunt, mort récemment ≠ naître
trépasser (v. intr.) [littéraire , vieux]
être en train de mourir[ClasseHyper.]
virer[Hyper.]
défunt, mort récemment[Devenir+Attrib.]
mort - disparition - décès, mort - la Camarde, la Mort - défunt, disparu, mort - mort - mort - mort, trépas[Dérivé]
bloquer, casser, gripper, lâcher, se casser, se détraquer, tomber en panne - mourir[Domaine]
naître[Ant.]
Publicidade ▼