Publicitade R▼
achterblijven
overblijven, overleven, overschieten, resten, resteren, stilstaan, stremmen, treuzelen, vertragen
achterblijven (n.)
achterblijven (v.)
achterliggen, achterstaan, beuzelen, blijven, onderdoen, ten achter raken, terugzakken, verbleken
achterblijven (v. intr.)
achteraankomen, achterliggen, afzakken, de eindjes aan elkaar knopen, indommelen, in leven houden zich met, inslapen, insluimeren, leven van, niet opschieten, overblijven, overleven, rondkomen, rondkomen met, rondkomen van, slepen, teren op, terugvallen, thuisblijven, thuiszitten, toekomen met, toekunnen met, treuzelen, uitkomen met, voortleven, zich in leven houden met
Publicidade ▼
Ver também
achterblijven (v. intr.)
↘ levend, lijzig, nabestaande, overlevend, overlevende, slepend ≠ afscheid nemen, inlopen, terrein winnen, veld winnen, voorkomen, vooruitkomen, winnen
Publicidade ▼
achterblijven
achterblijven (n.)
achterblijven (v.)
achterblijven (v. intr.)
causer un retard, remettre à plus tard (fr)[Classe]
être en retard (fr)[Classe]
achterblijven (v. intr.)
afscheid nemen[Ant.]
achterblijven (v. intr.)
achterblijven (v. intr.)
Conteùdo de sensagent
calculado em 0,047s