Definição e significado de bedienen

bezorgen, toevoeren, voeren, voorzien, voorzien in[Hyper.]

opscheplepel - portie - ober[Dérivé]

bedienen, opdienen, opdissen, opdoen, opscheppen, op tafel zetten, serveren, voorschotelen, voorzetten[Domaine]

utiliser (fr)[Classe]

utiliser un artifice pour parvenir à ses fins (fr)[Classe]

méthode (fr)[DomaineCollocation]

aanwending, applicatie, applikatie, arbeidsproces, gebruik, gebruikmaking, toepassing, utilisatie - applicatie, gebruikmaking, toepassing - bruikbaarheid, nut, nuttigheid, utiliteit - gebruiker, verbruiker - utiliser, utilizer (en) - available, usable, useable (en) - applicative, applicatory (en) - bruikbaar, gebruiksklaar, in orde, operationeel - bruikbaar - exploitable, harvestable, utilizable (en)[Dérivé]

gebruiken, praktizeren[Domaine]

bekleden, betreffen, gelden, kloppen, opgaan, strekken, uitkomen, uitstrekken, valideren, vigeren[Cause]

absorberen, bedienen, consumeren, gebruiken, innemen, nemen, nuttigen, ontfermen, opnemen, opzuigen, pakken, verbruiken[Hyper.]

genot, kentrek, manieren, tic, uit gewoonte - aanwending, applicatie, applikatie, arbeidsproces, gebruik, gebruikmaking, toepassing, utilisatie - custom, habit, wont (en) - cocaïneverslaafde, druggebruiker, drugsgebruiker[Dérivé]

meehelpen; vooruithelpen; bedienen; gerieven; meewerken; pousseren; bijstaan; hulp verlenen[ClasseHyper.]

ondersteunen, onderstutten, staan, steunen[Hyper.]

assistentie, bijstand, dienst, hulp, hulpbetoon, hulpverlening, medewerking - hulp - assistent, begunstiger, begunstigster, helper, helpster, hulp, onderzoeksassistent, weldoener, weldoenster - assistent, assistente, dienstknecht, helper, hulpje, hulpkracht, knecht, waterdrager - assistive (en)[Dérivé]

aanroeren; aankomen; komen aan; zitten aan; aanraken; aantikken[Classe]

utiliser (fr)[Classe]

(instrument; werktuig; gereedschap), (gereedschapskist; gereedschapstas; timmerdoos)[termes liés]

manipulate (en) - oefenen, uitoefenen[Hyper.]

fik, fikken, grijper, grijpers, grijpvinger, grijpvingers, hand, jat, jatten, klauw, klauwen, klavier, klavieren, kluif, knijper, poten, speelkaarten in de hand, tengel, tengels, vinger, vlerken, vuist[GenV+comp]

être utilisé par qqn (fr)[Classe]

effectuer une tâche de service (fr)[Classe]

employé à des fonctions domestiques (fr)[termes liés]

(eethuis; eethuisje; restaurant; eetgelegenheid; café-restaurant; eettent; horecabedrijf; restauratie)[termes liés]

(bar)[termes liés]

servir à table (fr)[DomainRegistre]

bezorgen, toevoeren, voeren, voorzien, voorzien in[Hyper.]

bord, plateau, schaal, schotel, tableau, taloor - gerecht, schotel - dish, dishful (en)[Dérivé]

bedienen, schenken, uitdelen[Domaine]

bedienen, bijstaan, gerieven, helpen, hulp verlenen, meehelpen, meewerken, pousseren, van dienst zijn, vooruithelpen[Hyper.]

assistentie, bijstand, dienst, hulp, hulpbetoon, hulpverlening, medewerking - begeleider, geleider, geleidster - bediende, dienaar, knecht, waterdrager - servitor (en)[Dérivé]

dienen[Domaine]

manipulate (en)[Hyper.]

werking - control (en) - controller, moderateur, regelaar, regulateur, regulator - degeen die een machine bedient, machineman, machinenaaister, manipulator, operator - functional, operative, running, working (en)[Dérivé]

control, master (en)[Domaine]

invetten[Classe]

zegenen[Hyper.]

zalving - chrisma, zalving - massageolie, massage-olie, tijgerbalsem - anointer (en) - motorolie, oleum, olie, olieaandeel, smeer, smeermiddel, smeersel, smeervet, strijksel, vet[Dérivé]

consumptie, gebruik, konsumptie, nuttiging, verbruik, vertering - consumptie, nuttiging, verbruik[Dérivé]

afgrazen, afwerken, opgaan, opgebruiken, opmaken, uithollen, uitputten, verbruiken, verteren[Domaine]

binnenkrijgen; inzuigen; opnemen; opslorpen; absorberen; opzuigen; opslurpen; nuttigen; verbruiken; consumeren; konsumeren; innemen; gebruiken; tot zich nemen[ClasseHyper.]

opeten; maaltijden; tafelen[Classe]

consumptie, intake, intakegesprek, nuttiging - consument, consumente, konsument, konsumente, verbruiker - consumptive (en)[Dérivé]

abstineren, desisteren, onthouden, zich onthouden[Ant.]