Publicitade D▼
beheersen
bedwingen, domineren, inbinden, inhouden, machtig zijn, overheersen, regeren
beheersen (v.)
bedwingen, bepalen, checken, controleren, domineren, kleinkrijgen, leiden, matigen, nagaan, nakijken, nalopen, natrekken, nazien, onderwerpen
beheersen (v. trans.)
controleren, domineren, heersen, in de hand houden, inhouden, machtig zijn, manipuleren, meester zijn, onder de knie hebben, overheersen, prevaleren
Publicidade ▼
Ver também
Publicidade ▼
beheersen
beheersen (v.)
beheersen (v.)
beheersen (v.)
bestieren, besturen, bevelen, managen[Hyper.]
ondergeschiktheid, onderschikking, onderwerping, submissie - autoriteit, bevoegdheid, dominantie, gezag, machtiging, overheersing, overmacht, zeggenschap - baas, grootmeester, grootmeesteres, heer, lord, meester, schaakmeester - autoriteit, force majeure, hegemonie, meesterschap, oppermacht, overheersing, overmacht, suprematie - overheersend[Dérivé]
beheersen (v.)
exercer le pouvoir sur (fr)[Classe]
conduire l'activité, l'organisation de qqch (fr)[Classe]
décider (fr)[Classe]
beheersen (v. tr.)
beheersen (v. tr.)
beheersen (v. tr.)
beheersen (v. tr.)
Conteùdo de sensagent
calculado em 0,046s