Publicitade R▼
bellen (v. intr.)
aanbellen, aanschellen, afgaan, beieren, bommen, gaan, geluid maken, klepelen, klinken, luiden, schellen, toon voortbrengen, weergalmen
bellen (v. trans.)
Publicidade ▼
Ver também
bellen (v. trans.)
bellen (v. intr.)
↘ bel, gebel, gelui, geraas, geschal, herrie, kabaal, kakofonie, klokkeluider, klokkenluider, klokluider, lawaai, leven, pandemonium, rumoer, schallen, schel, spektakel, stampei
Publicidade ▼
bellen (v.)
produire un son (fr)[Classe]
bellen (v.)
telecommunicate (en)[Hyper.]
bellen (v. intr.)
klinken, laten horen, uitklinken[Hyper.]
galm, gerommel, klokgelui - klokgelui[Dérivé]
bellen (v. tr.)
converser (fr)[Classe]
Conteùdo de sensagent
calculado em 0,359s