Publicitade E▼
doen
afleggen, bedrijven, begaan, opbrengen, optreden, plaatsen, plegen, steken, uitrichten, uitvoeren, verrichten, vervullen, zetten
doen (v.)
aanvallen, begeesteren, bezoeken, enthousiasmeren, ertoe, gebeuren, leiden, liften, maken, motiveren, nemen, opwarmen, presteren, teweegbrengen, tot stand brengen, uitvoeren, veroorzaken, verrichten, volbrengen, waarmaken
doen (v. trans.)
afleggen, bereiken, bezichtigen, bezighouden, deponeren, dienen, ertoe, functioneren, gebeuren, halen, handel drijven, handelen, inzamelen, kuisen, laten, leggen, louteren, maken, neerleggen, neerzetten, occuperen, opbrengen, opdoen, opereren, ophalen, ophouden, opruimen, opstellen, optreden, poetsen, poseren, realiseren, reinigen, reinigend, schoonmaken, steken, stoppen, teweegbrengen, tussenkomen, verdienen, verhandelen, verrichten, voorlopen, voortoveren, wegruimen, wekken, werken, zetten, zitten
Publicidade ▼
Ver também
doen (v. trans.)
↘ bezwering, evocatie, geestenbezwering, reiniging, reinigings-, schoonmaak, schoonmaakbeurt, schoonmaker, stomerij, vervulling ↗ plaats, plek ≠ abstineren, bekladden, besmetten, bevuilen, duimen, duimendraaien, duimzuigen, luilakken, nietsdoen, onthouden, stilstaan, stilvallen, vuilmaken
doen (v.)
↘ af, bevrediging, klaar, satisfactie, vervulling, voldongen, voltooid, wat doe jij etc. met
⇨ (doen) afknappen • (doen) balanceren • (doen) barsten • (doen) bedaren • (doen) belanden • (doen) beslaan • (doen) besluiten • (doen) bezwijken • (doen) bijeenkomen • (doen) bladderen • (doen) dichtklappen • (doen) doordringen • (doen) flitsen • (doen) genezen • (doen) gisten • (doen) glijden • (doen) golven • (doen) kantelen • (doen) klappen • (doen) klonteren • (doen) klotsen • (doen) krimpen • (doen) kristalliseren • (doen) landen • (doen) mislopen • (doen) omslaan • (doen) ontbranden • (doen) ontkiemen • (doen) ontploffen • (doen) ontspruiten • (doen) opdrogen • (doen) oplichten • (doen) overeenstemmen • (doen) overhellen • (doen) overkomen • (doen) overlopen • (doen) rondgaan • (doen) rotten • (doen) samenkomen • (doen) samensmelten • (doen) scheef zijn • (doen) slinken • (doen) stikken • (doen) stollen • (doen) stoppen • (doen) stuiptrekken • (doen) stuiten • (doen) toenemen • (doen) uitkristalliseren • (doen) uitvallen • (doen) uitzetten • (doen) uitzetten, zich uitbreiden • (doen) vallen • (doen) veranderen (in) • (doen) verbleken • (doen) verkleuren • (doen) verkleuren, vlekken • (doen) verouderen • (doen) vervagen • (doen) verwelken • (doen) vlekken • (doen) vooruitgaan • (doen) werken • (doen) wervelen • (doen) wiebelen • (doen) zwijgen • (doen)vooruitgaan • doen aan • doen aanspoelen • doen afbuigen • doen afnemen • doen alsof • doen alsof je thuis bent • doen barsten • doen beseffen • doen bijeen passen • doen branden • doen denken • doen denken aan • doen en laten • doen gelden • doen geuren • doen herleven • doen herstellen • doen kapzeizen • doen landen • doen mislukken • doen ontbranden • doen ontstaan • doen ontvlammen • doen opbollen • doen opdrogen • doen ophouden • doen opschrikken • doen opstijgen en zweven • doen overhellen • doen overstromen • doen plaatsvinden • doen rinkelen • doen samensmelten • doen schrikken • doen schudden • doen slinken • doen springen • doen stilhouden • doen stoppen • doen toekomen • doen toenemen • doen uitkomen • doen vallen • doen vermoeden • doen verouderen • doen verschijnen • doen versmelten • doen verstijven • doen verweren • doen walgen • doen wat men wil • doen zinken • doen zwijgen • te doen hebben met • van de hand doen
⇨ Met pensioen? Niet te Doen! • Waar wij steden doen verrijzen... • Wat Zou JIJ Doen? • Wat doen we met het lijk? • Wat te doen? • Wat zou je doen
Publicidade ▼
doen (v.)
doen (v.)
avoir simultanément un même trajet : accompagner (fr)[Classe]
se déplacer, voyager (fr)[Classe...]
(weg; verkeersweg), (begaanbaarheid)[termes liés]
karren, omrijden, rijden[Hyper.]
lifter, liftster[Dérivé]
doen (v.)
doen (v.)
avoir une activité de façon régulière (fr)[Classe]
pratiquer (une activité) (prop. courante) (fr)[ClasseParExt.]
s'intéresser à (fr)[Classe]
doen (v.)
mener à terme qqch (fr)[Classe]
doen (v.)
herscheppen, weergeven[Hyper.]
concretisering, effectuering, implementatie, implementering, opbouw, prestatie, realisatie, realisering, tenuitvoerlegging, totstandbrenging, totstandkoming, uitvoer, uitvoering, verwerkelijking, verwezenlijking, volbrenging - acteur, actrice, doener, iemand die iets doet, practicus, pragmaticus - executant (en)[Dérivé]
doen (v.)
bewerker, oorzaak, veroorzaker - opwekking, provocatie, uitlokking, veroorzaking - inwijding - inducement, inducing (en) - stimulering - genotmiddel, input, invoer, invoering, prikkel, stimulans, stimulering, stimulus - reden - cause (en) - aanmoediging, aanmoedigingspremie, incentive, opkikker, opwekking, prestatiedrang, prikkel, sleeplift, starterspremie, startpremie, startsubsidie, stimulans - overreder - causatief - inducive, inductive (en)[Dérivé]
doen (v.)
beginnen[Hyper.]
doen (v. tr.)
rendre matériel (fr)[Classe]
doen (v. tr.)
adjurer : demander au nom de Dieu (fr)[Classe]
éviter ou interrompre une relation avec qqn (fr)[Classe]
ensorceler (fr)[Classe]
faire qqch au diable (fr)[DomaineCollocation]
laten, maken, produceren, scheppen, vervaardigen[Hyper.]
geestenbezwering - bezwering, evocatie - incantatie - aanroeping - goochelaar, goochelaarster, illusionist, illusioniste[Dérivé]
provoceren, tarten, uitdagen, uitlokken[Domaine]
aanvragen, beroepen, laten komen, ontbieden, oproepen, roepen, trommelen[Analogie]
doen (v. tr.)
doen (v. tr.)
doen (v. tr.)
doen (v. tr.)
zuiveren; opdoen; reinigen; schoonmaken[ClasseHyper.]
rendre propre (non sale) (fr)[ClasseHyper.]
net (fr)[Rendre+Attrib.]
doen (v. tr.)
laten; doen[ClasseHyper.]
doen (v. tr.)
doen (v. tr.)
arbeid, emplooi, werk - werkmier - creatie, schepping, werk, werkstuk - arbeider, arbeidskracht, kracht, loontrekker, tewerkgestelde, werker, werkkracht, werkmier, werknemer - acteur, actrice, doener, iemand die iets doet, practicus, pragmaticus[Dérivé]
duimen, duimendraaien, duimzuigen, luilakken, nietsdoen, stilstaan, stilvallen[Ant.]
doen (v. tr.)
commercie, handel, koophandel, vak, zaken - handeltje, zaakje - marketing, marktanalyse, marktonderzoek, marktverkenning, merchandising, productiestrategie, produktiestrategie - artikel, goederen, handel, handelsgoederen, handelswaar, koopwaar, spul, vrachtgoed, vrachtgoederen, waar, winkelwaar - handelaar, handelsman, koopman, koopvrouw - handelaar, handelaarster, handelsman, kleine zelfstandige, koopman, koopvaarder, koopvaardijschip, koopvrouw, middenstander, middenstandster, neringdoende, winkelhouder, winkelhoudster, winkelier, winkelierster[Dérivé]
betrekken, verkrijgen - omzetten, slijten, verkopen[Domaine]
dealen, handeldrijven, handel drijven, handelen, zaken doen[Analogie]
doen (v. tr.)
plaatsen; aanleggen; zetten; smijten; smakken; wurmen in[ClasseHyper.]
faire entrer une chose dans une autre (fr)[Classe]
plaatsen; aanbrengen; installeren; neerleggen[ClasseHyper.]
plaatsen[ClasseHyper.]
mettre dans une position donnée (sans changer de place) (fr)[Classe]
mettre qqch dans une disposition causant une modification d'état (fr)[ClasseHyper.]
plaats, plek[GenV+comp]
bewegen, verhangen, verleggen, verplaatsen, verroeren, verschuiven, verzetten - omgooien[Hyper.]
ligging, oriëntatie, oriëntering, plaatsing, placement, tafelschikking - set (en) - positioner, rotary actuator, special effects positioner, wide positioner (en) - placement, tafelschikking - lege plek, tussenruimte - ligging, plek, stek, stekkie - setting (en) - gelegenheid, pl., plek, stek, stekkie, tent[Dérivé]
doen (v. tr.)
doen (v. tr.)
zuiveren; opdoen; reinigen; schoonmaken[Classe]
laver (fr)[DomaineCollocation]
doen (v. tr.)
Conteùdo de sensagent
calculado em 0,031s