Definição e significado de houding

attitude corporelle (fr)[Classe]

allure de qqn, tel qu'il apparaît (fr)[Classe]

aspect ou expression du visage (fr)[DomaineDescription]

schijn, uiterlijke schijn[Hyper.]

(platleggen; stilleggen), (catalepsie; katalepsie; spierstijfheid; starzucht)[termes liés]

(soldaat; soldate), (militair; troepenmacht; strijdkrachten; legermacht; regeringstroepen)[termes liés]

houding[Hyper.]

aandachtig, alert, attent, nauwlettend, oplettend - onoplettend[Dérivé]

allure de qqn, tel qu'il apparaît (fr)[Classe]

houding, lichaamshouding, pose, positie, stand[Hyper.]

staan[Dérivé]

activiteit; aktiviteit; werkzaamheid; bedrijvigheid; drukte; bezigheid; occupatie; werking; werkzaamheden; optreden; gedraging; gedrag; doen en laten; procesvoering; houding; activiteiten; aktiviteiten[ClasseHyper.]

optreden; gedraging; gedrag; doen en laten; procesvoering; houding[ClasseHyper.]

ensemble de manières (fr)[Classe]

actief, activiteit, aktiviteit, bedrijvigheid, bezigheid, drukte, occupatie, werking, werkzaamheden, werkzaamheid[Hyper.]

gedragen, optreden, uithangen, zich gedragen, zich gedragen als[Dérivé]

evenwicht[Hyper.]

balance, poise (en) - poise (en)[Dérivé]

houding, lichaamshouding, pose, positie, stand[Hyper.]

model staan, poseren[Dérivé]

bodily property (en)[Hyper.]

model staan, poseren - poseren - loodrecht, rechtop, verticaal, vertikaal - unerect (en) - postural (en)[Dérivé]

gedrag, gedraging, gedragingen, Gedragswijze, optreden, procesvoering[Hyper.]

aanstellerij, affectatie, air, deftigheid, gekunsteldheid, gemaaktheid, houding, onnatuurlijkheid, pose, zoetheid, zoetsappigheid[Hyper.]

poseren[Dérivé]

allure de qqn, tel qu'il apparaît (fr)[Classe]

attitude corporelle (fr)[ClasseHyper.]

bodily property (en)[Hyper.]

bear, carry, hold (en) - postural (en)[Dérivé]

stand; positie; houding[ClasseHyper.]

gekunsteldheid; aanstellerij; zoetsappigheid; zoetheid[Classe]

opinie[Classe]

aspect ou expression du visage (fr)[DomaineDescription]

bagage, bekwaamheid, cognitie, competentie, kennis, kenvermogen, kunde, kundigheid, medeweten[Hyper.]

gekunsteldheid; aanstellerij; zoetsappigheid; zoetheid[ClasseHyper.]

allure de qqn, tel qu'il apparaît (fr)[Classe]

hypocrisie; hypokrisie; schijnheiligheid; huichelarij[Classe]

nabootsing[Hyper.]

een houding aannemen[Dérivé]

ligging; oriëntering; oriëntatie; plaatsing; tafelschikking; placement; houding[ClasseHyper.]

actief, activiteit, aktiviteit, bedrijvigheid, bezigheid, drukte, occupatie, werking, werkzaamheden, werkzaamheid[Hyper.]

orient (en)[Nominalisation]

neerstrijken, vestigen - deponeren, doen, leggen, neerleggen, neerzetten, opstellen, poseren, steken, stoppen, zetten - emplace (en) - afzetten, neerzetten - position (en) - plaatsen[Dérivé]

punt[Hyper.]

deponeren, doen, leggen, neerleggen, neerzetten, opstellen, poseren, steken, stoppen, zetten - position (en) - rechter - linker[Dérivé]