Publicitade E▼
kneuzen (v. trans.)
kneus (n.)
afgekeurd voorwerp, invalide, kneusje, mislukkeling, mislukking, uitvaller, zwakkere
Publicidade ▼
Ver também
kneuzen (v. trans.)
↘ bloeduitstorting, contusie, extravasaat, hematoom, kneuswond, kwetsing, uitstorting ↗ kneuzing
kneus (n.)
↗ niet gelukkig, onfortuinlijk, ongelukkig, pech hebben, pech hebbend ≠ boffer, bofkont, bollebof, gelukkige, geluksvogel, gelukzak, goudvink, mazzelaar, mazzelkont, succes
kneuzen (v. tr.)
kneus (n.)
kneus (n.)
ongelukkige, ongelukskind[Hyper.]
verliezen, verspelen - failleren, falen, feilen, floppen, knallen, misgaan, mislopen, mislukken, onderuitgaan, scheeflopen, stuklopen, tekortschieten, verkeerd gaan[Dérivé]
niet gelukkig, onfortuinlijk, ongelukkig, pech hebben, pech hebbend[CeQuiEst~]
boffer, bofkont, bollebof, gelukkige, geluksvogel, gelukzak, goudvink, mazzelaar, mazzelkont, succes[Ant.]
kneus (n.)
Publicidade ▼
Conteùdo de sensagent
calculado em 0,032s