Publicitade D▼
lawaaimaker (n.)
agressieveling, bendelid, beul, branieschopper, breedbekkikker, bruut, bulderbast, bully, dikdoener, driftkikker, driftkop, druktemaker, dwingeland, gifkikker, grootdoener, grootspreker, heethoofd, herriemaker, herrieschopper, hooligan, houwdegen, ijzervreter, kemphaan, knokker, lawaaischopper, lefgozer, levenmaker, nozem, onmens, opschepper, opschepster, opsnijder, opsnijer, ordeverstoorder, patjepeeër, patser, poen, praatjesmaker, punk, punker, punkie, rabauw, ruwe kerel, ruziemaker, ruziezoeker, schoffie, schreeuwer, showbink, showman, snoever, straatjongen, straatschender, twistzoeker, vandaal, vechtersbaas, vechtjas, vernielal, vernieler, voetbalvandaal, woesteling, wreedaard
Publicidade ▼
Ver também
lawaaimaker (n.)
↗ dikdoenerij, grootdoenerij, grootsprakerig, opschepperig, opschepperigheid, opsnijderig, pocherig, protserig, protsig
lawaaimaker (n.)
personne malhonnête (fr)[Classe]
personne cruelle (fr)[Classe]
aanrander, aanvaller, agressor, zedendelinquent[Hyper.]
tiranniseren - ruw[Dérivé]
lawaaimaker (n.)
jokkebrok; leugenaar; leugenaarster; draaier; liegbeest[Classe]
opschepper; opschepster; grootspreker; dikdoener; grootdoener; showbink[ClasseHyper.]
hâbler (fr)[PersonneQui~]
egoïst, egotist, egotiste[Hyper.]
grootsprakerig, opschepperig, opsnijderig, pocherig, protserig, protsig - bigmouthed, blabbermouthed, blabby, talkative (en)[CeQuiEst~]
dikdoenerij, grootdoenerij, opschepperigheid[PersonneQuiFait]
bogen, opscheppen, opsnijden, zich bogen, zijn eigen lof zingen[Dérivé]
lawaaimaker (n.)
lawaaimaker (n.)
Publicidade ▼
Conteùdo de sensagent
calculado em 0,047s