Publicitade E▼
mislukking (n.)
cataclysme, catastrofe, fiasco, gesis, gesputter, kneus, kneusje, mislukkeling, uitvaller, zwakkere
mislukking (n.f.)
afknapper, deconfiture, desillusie, echec, falen, faling, fiasco, flop, fout, misser, ontgoocheling, ontnuchtering, sof, storing, wanprestatie, zeper
Publicidade ▼
Ver também
mislukking (n.f.)
↗ bakken, buizen, er niet in slagen, failleren, falen, flessen, floppen, mislopen, mislukken, misschieten, missen, misslaan, niet raken, overboord gegooid worden, sjezen, spaak lopen, stralen, tot niets komen, verongelukken, zakken, zakken voor
mislukking (n.)
↗ niet gelukkig, onfortuinlijk, ongelukkig, pech hebben, pech hebbend ≠ boffer, bofkont, bollebof, gelukkige, geluksvogel, gelukzak, goudvink, mazzelaar, mazzelkont, succes
mislukking (n.)
mislukking (n.)
ongelukkige, ongelukskind[Hyper.]
verliezen, verspelen - failleren, falen, feilen, floppen, knallen, misgaan, mislopen, mislukken, onderuitgaan, scheeflopen, stuklopen, tekortschieten, verkeerd gaan[Dérivé]
niet gelukkig, onfortuinlijk, ongelukkig, pech hebben, pech hebbend[CeQuiEst~]
boffer, bofkont, bollebof, gelukkige, geluksvogel, gelukzak, goudvink, mazzelaar, mazzelkont, succes[Ant.]
mislukking (n.)
bankroet; faillissement[Classe]
échec (fr)[Classe]
retraite : recul dans un combat suite à un échec (fr)[Classe]
destruction, devastation (en)[Hyper.]
mislukking (v. s.)
mislukking (v. s.)
bankroet; faillissement[Classe]
mislukking (v. s.)
mislukking (v. s.)
Publicidade ▼
Conteùdo de sensagent
calculado em 0,016s