Publicitade R▼
nuchter (adj.)
resen, trezen, objektiven, preprost, enostaven, gol, brez olepšav, sam, navaden, stvaren, realen
nuchter ()
naraven, neolepšan, preprost, varčno, gospodarno, praktičen, razumarski
Publicidade ▼
Ver também
nuchter (adv./adj.)
↘ economisch, ekonomisch, geheelonthouding, gematigdheid, in de practijk, in de praktijk, matigheid, matiging, sobertjes, spaarzaam, zakelijk, zuinig ↗ onopgesierd, onopgesmukt, sober ≠ versierend
nuchter (adv.)
nuchter (adj.)
≠ beschonken, bezopen, dronken, ladderzat, onder invloed, speels, straalbezopen, subjectief, subjektief, zat
nuchter (adj.)
ne pas manger (fr)[termes liés]
nuchter (adj.)
juste (fr)[Classe]
nuchter (adj.)
plain (en)[Similaire]
nuchter (adj.)
tempérant (fr)[Classe]
nuchter (adj.)
nuchter (adj.)
realistic (en)[Similaire]
nuchter (adj. et adv.)
austère (fr)[Classe]
exprimé en peu de mots (bon, style) (fr)[ClasseParExt.]
versierend[Ant.]
nuchter (adj. et adv.)
nuchter (adj. et adv.)
verstandig, zinnig, zinvol[Similaire]
nuchter (adj. et adv.)
adverbe de manière (fr)[Classe...]
(eerzucht; ambitie)[termes liés]
(verwerkelijking)[termes liés]
réaliste (fr)[Adv.]
Publicidade ▼