Definição e significado de omslag

description du temps (climat) (fr)[termes liés]

transformation de grande ampleur (fr)[Classe]

afwisseling, alteratie, alternantie, alternatie, alternering, keer, variatie, variëteit, verandering, wending, wijziging[Hyper.]

radicaal veranderen - inspire, revolutionise, revolutionize (en) - revolutionair - revolutionair[Dérivé]

stoornis[Hyper.]

bekvechten, ergeren, iemand ergeren, iemand lastig vallen, lastigvallen, moeilijkheden bezorgen, storen - ergeren, moeite bezorgen, mogen vragen, ongerief bezorgen[Dérivé]

dispute (fr)[Classe]

bruit violent, confus et désordonné (fr)[Classe]

acte de violence (fr)[DomaineCollocation]

bonje, disharmonie, dispuut, heibel, herrie, kif, kift, kwestie, mot, onaangenaamheden, onaangenaamheid, onenigheid, onmin, onvrede, ruzie, snijdiamant, stront, trammelant, twist, woorden, woordenstrijd, woordentwist[Hyper.]

bakkeleien, bekvechten, haarkloven, haarkloverij, kibbelen, kissebissen - spat (en) - pietepeuterig[Dérivé]

onrust[Hyper.]

inzitten, malen, tobben, vertroetelen, zich druk maken - kleppen, klepperen - pother (en)[Dérivé]

omslag; map[ClasseHyper.]

plooi; vouw; platte plooi[Classe]

achterzijde; achterste; achtereind; achterstuk; achterkant; achterdeel; rug; rugzijde[Classe]

(integendeel; andersom; in tegendeel), (tegengesteld)[termes liés]

omslaan, opnemen, opstropen[Nominalisation]

ontwikkeling[Hyper.]

grow, turn (en) - overgaan - draaien, omgaan, worden[Dérivé]

ontreddering; verwarring; wanorde[Classe]

douw; zet; duw[Classe]

agitation (personnes) (fr)[Classe]

mouvement désordonné d'un groupe de personnes (fr)[Classe]

mouvement social (fr)[DomainDescrip.]

geraas, herrie, opschudding, tumult[Hyper.]

duwen, wegduwen, wegschuiven[Nominalisation]

druk in de weer zijn, roezemoezen, roezen - flurry (en)[Dérivé]

emballage; verpakking; couverture; cover; kaft; omslag; pakmateriaal; verpakkingsmateriaal[ClasseHyper.]

emballeren, inpakken, pakken, verpakken[CeQui~]

bedekking, bekleding, bekleedsel, kleed[Hyper.]

inpakken, pakken, verpakken - inkapselen, omhullen, omsluieren, omvatten, omwikkelen[Dérivé]

schacht, steel[Hyper.]

brace and bit (en)[Desc]

couverture, cover, emballage, kaft, omslag, pakmateriaal, verpakking, verpakkingsmateriaal[Hyper.]

overlap, overlapping[Hyper.]

dichtvouwen, opvouwen, vouwen[Dérivé]

broekspijp, pijp - arm, mouw[Desc]