Publicitade R▼
pochen
pochen (v. intr.)
bluffen, geiten, grootdoen, grootspreken, koketteren met, ophakken, opscheppen, opsnijden, paraderen, patsen, pralen met, prijken, pronken, pronken met, protsen met, snoeven, snoeverij, te koop lopen met, vaandelzwaaien, vendelzwaaien, zich aanstellen, zich er brutaal doorheen slaan
Publicidade ▼
Ver também
pochen (v. intr.)
↘ aansteller, bluffer, blufpoker, blufster, grootsprakerig, komediant, komediespeler, kwast, lefgozer, opschepperig, opsnijderig, patjepeeër, patser, pocherig, poen, poseur, protserig, protsig, showbink, showman, toneelspeler, uitsloverij
pochen (v. intr.)
faire le malin (fr)[Classe]
opscheppen over; bogen op; dik doen; grootspreken; prat gaan op; zich beroemen op[Classe]
Gascogne (fr)[termes liés]
factotum (en)[Domaine]
SubjectiveAssessmentAttribute (en)[Domaine]
épate, frime (fr)[GenV+comp]
pochen (v. intr.)
Publicidade ▼
Conteùdo de sensagent
calculado em 0,046s