Publicitade R▼
slepen
binnenslepen, sjorren, sjouwen, sleuren, trekken, voorttrekken, zeulen
slepen (v.)
achterblijven, achterliggen, niet opschieten, ophalen, opslepen, optrekken, schuiven, treuzelen, verschuiven
slepen (v. trans.)
afsjouwen, afsukkelen, doortrekken, meeslepen, sjorren, sjouwen, sleuren, strompelen, voortslepen, zeulen
Publicidade ▼
Ver também
Publicidade ▼
slepen (n.)
slepen (v.)
slepen (v.)
hijsen, ophijsen, opsjorren[Hyper.]
slepen (v.)
tracter un bateau (fr)[Classe]
(vaartuig; zeeschip; schuit; boot; kiel)[termes liés]
slepen (v.)
causer un retard, remettre à plus tard (fr)[Classe]
être en retard (fr)[Classe]
slepen (v. tr.)
overbrengen[Classe]
bas (fr)[Caract.]
slepen (v. tr.)
Conteùdo de sensagent
calculado em 0,031s