Definição e significado de toon

interval, toonafstand[Hyper.]

qualité de la voix (fr)[Classe]

(partituur)[termes liés]

muzieknoot; toon; aantekening; zangnoot[ClasseHyper.]

klank; geluid; klanken; sound[Classe]

music (en)[Domaine]

ContentBearingObject (en)[Domaine]

muziekschrift, notenschrift[Hyper.]

toonladder[membre]

tonic (en)[Dérivé]

factotum (en)[Domaine]

RadiatingSound (en)[Domaine]

gebeurde, gebeurtenis, geschiedenis, het gebeuren, ontwikkeling, voorval[Hyper.]

sound (en) - klinken, laten horen, uitklinken - blazen[Dérivé]

factotum (en)[Domaine]

SubjectiveAssessmentAttribute (en)[Domaine]

ambiance, atmosfeer, klimaat, sfeer, stemming[Hyper.]

bezielen, moed geven - spiritise, spiritize (en) - gevoelen - aandoen, dunken, eruitzien, er uitzien, lijken, ogen, optreden, ruiken, schijnen, toelijken, toeschijnen, tonen, verschijnen, voorkomen, zien - se sentir (fr) - être (fr)[Dérivé]

qualité du son (fr)[Classe]

qualité de la voix (fr)[ClasseParExt.]

(vocalist; zanger; chansonnier; chanteur), (gezang; melodie; herkenningsmelodie; kenwijsje; leader; tune; melodiek; toon; meloie; motief; tema; thema; aria; deun; wijs), (zingen)[termes liés]

acoustique (fr)[termes liés]

sonnette (fr)[termes liés]

SoundAttribute (en)[Domaine]

sound property (en)[Hyper.]

moduleren - tonal (en)[Dérivé]

muziek[Domaine]

sound[Hyper.]

tonal (en)[Dérivé]

style littéraire (fr)[Classe]

eigenschap, feature, hoedanigheid, kenmerk, kenteken, propriëteit[Hyper.]

effet dû à l'association de couleurs (fr)[Classe]

tinctuur[Classe]

technique picturale (fr)[Classe]

color (en)[Domaine]

ColorAttribute (en)[Domaine]

kleur[Hyper.]

kleuren, tinten - tincture (en)[Dérivé]

gekunsteldheid; aanstellerij; zoetsappigheid; zoetheid[Classe]

allure de qqn, tel qu'il apparaît (fr)[Classe]

sfeer; atmosfeer; atm.; klimaat; stemming; uitstraling; karakter[Classe]

aspect ou expression du visage (fr)[DomaineDescription]

factotum (en)[Domaine]

SubjectiveAssessmentAttribute (en)[Domaine]

atm., atmosfeer, karakter, klimaat, sfeer, stemming, uitstraling, waas[Hyper.]

informeren, inlichten, kennen, mededelen, meedelen, op de hoogte stellen, verwittigen[Hyper.]

blinker, cursor, wijzer - wijzer - aanwijsstok, pijl - denotation, indication (en)[Dérivé]

aanschouwen, kijken, zien[Cause]

benevelen, binnenhouden, camoufleren, geheimhouden, gemaskeerd, maskeren, schuilen, schuilhouden, stilhouden, verbergen, verbloemen, verdoezelen, verheimelijken, verhelen, verhullen, verschuilen, versluieren, verstoppen, verzwijgen, wegduiken, wegkruipen, wegschuilen, wegstoppen[Ant.]

rendre perceptible à la vue (fr)[Classe]

aan de dag leggen; betonen; betuigen; bewijzen; uiten; uiting; uitdrukken; spuien; tot uitdrukking brengen; verwoorden; onder woorden brengen; uitspreken; vertolken[ClasseHyper.]

aanduiden, luchten, overbrengen, uitdrukken, ventileren[Hyper.]

expressief, sprekend, veelzeggend - expressible (en)[Dérivé]

disposer qqch pour le mettre en vue (fr)[Classe]

rendre perceptible à la vue (fr)[Classe]

betonen, getuigen, laten zien, tentoonspreiden, tonen, vertonen[Hyper.]

baltsgedrag, cijfermateriaal, gea axposeerd voorwerp, manifestatie - exhibitie, expo, expositie, tentoonstelling, vertoning - blootstelling, ontmaskering[Dérivé]

paraître, donner l'impression (fr)[Classe]

mot de paraître; de semblance (fr)[Classe...]

bestaan, bevinden, steken, uitmaken, verkeren, vormen, zijn, zitten[Hyper.]

look, uitzicht - blik, expressie, fysiognomie, fysionomie, gelaatsexpressie, gelaatsuitdrukking, gezicht, gezichtsuitdrukking, uitdrukking, uitziend, voorkomen - schijn, uiterlijke schijn - accent, toon[Dérivé]

betekenen[Hyper.]

identificatie, legitimatie - appellatief, benaming, benoeming, predikaat, soortnaam - denomination (en) - gezindte - designative (en)[Dérivé]

bestaan, bevinden, steken, uitmaken, verkeren, vormen, zijn, zitten[Hyper.]

look, uitzicht - blik, expressie, fysiognomie, fysionomie, gelaatsexpressie, gelaatsuitdrukking, gezicht, gezichtsuitdrukking, uitdrukking, uitziend, voorkomen[Dérivé]

indiceren; aanwijzen; aangeven; aanduiden[ClasseHyper.]

déterminer par une définition (fr)[Classe]

rendre perceptible à la vue (fr)[Classe]

certifier, attester qqch comme témoin (fr)[Classe]

fournir des informations à qqn sur qqch (fr)[Classe]

aanduiding, aanwijzing, hint, indicatie, indikatie, inlichting, tip, vingerwijzing, wenk[GenV+comp]

in overweging geven, voorleggen[Hyper.]

argumentatie, betoogtrant, gedachtengang, onderbouwing, redenatie, redeneertrant, redenering - maat, maatstaf, meterstand, meting, opmeting - argument - aanwijzing - aanduiding, aanwijzing, indicatie, indicie, symptoom, vingerwijzing - bonje, discussie, disharmonie, gedachtenwisseling, heibel, herrie, kif, kift, kwestie, mot, onaangenaamheden, onaangenaamheid, onenigheid, onmin, onvrede, redekaveling, ruzie, stront, trammelant, twist, woordentwist, woordenwisseling - aanwijzen-, wijzing[Dérivé]

zich gedragen[Hyper.]

act (en)[Dérivé]

acteren, toneelspelen[Domaine]