Publicitade R▼
vastklemmen
hebben, klemmen, lijden, onbeweeglijk maken, platleggen, stilleggen, verdragen
vastklemmen (v.)
vastklemmen (v. trans.)
afknellen, bijten, gespen, inklemmen, klemmen, kleven, klitten, knellen, knijpen, knijpen in, omgespen, plakken, samenklemmen, spannen, vastgespen, vastklampen, vastknijpen, wringen
Publicidade ▼
Ver também
vastklemmen (v. trans.)
↘ buigtang, hoeftang, knijper, nijptang, tang ↗ anker, cardialgie, maagkramp, muuranker, steenanker ≠ losgespen, losknopen
vastklemmen
↗ doodstil, immobiel, onbeweeglijk, onveranderlijk, onverplaatsbaar, stilstaand
Publicidade ▼
vastklemmen
vastklemmen (n.)
organiser (fr)[Classe]
recevoir des gens (fr)[termes liés]
(spektakel; schouwspel; vertoning), (toekijker; viewer; toeschouwer; getuige; wachter), (publiek)[termes liés]
vastklemmen (v.)
vastklemmen (v.)
vastklemmen (v. tr.)
vastklemmen (v. tr.)
aanraken, beroeren, elkaar ontmoeten, grenzen aan, raken, toucheren[Hyper.]
adhesie, wegcontact, wegligging - coherentie, cohesie, consistentie, continuïteit, koherentie, konsistentie, samenhang - adherent (en) - coherent, tenacious (en) - cohesive (en)[Dérivé]
vasthechten - hechten, kleven, klitten, plakken, schoven, vastkleven, vastplakken, vastzetten - plakken[Domaine]
vastklemmen (v. tr.)
vastklemmen (v. tr.)
Conteùdo de sensagent
calculado em 0,032s